Joris is twee jaar en inmiddels heeft hij al een heel team hulpverleners om zich heen verzameld. Omdat Joris niet eet en niet praat, wijst onze logopedist aan huis ons op de vroegbehandeling. “Wat is dat?”, vraag ik. “Dat is een peuterklasje voor kinderen met ontwikkelingsproblemen. Ze krijgen daar veel therapie, zodat ze zich op hun eigen niveau optimaal kunnen ontwikkelen.” Ze voert Joris vakkundig nog een hapje appelmoes. Ik probeer goed af te kijken hoe ze het doet zonder dat de appelmoes overal belandt, behalve in zijn mond. Ik kan het niet. Ik kan niet genoeg voeding bij hem naar binnen krijgen. Hij wordt zo mager dat zelfs sondevoeding nodig is. Ik kan het niet, eindeloos kinderliedjes zingen, zijn hoofd rechtop laten houden, hem laten eten, wijzen, reiken, praten en kruipen. Alles lijkt een onmogelijke opgave. Niets gaat vanzelf. Ik kan het niet en ik zie het ook in de ogen van deze logopedist en in de ogen van de kinderarts, de fysiotherapeut en de neuroloog. Ik zag het al in de fronsende blik van de gynaecoloog bij zijn geboorte. Het gaat niet. Dit kind ontwikkelt zich niet. Het is deze moeder niet gelukt. En dus is er hulp nodig. We maken een afspraak voor een intakegesprek bij de peutergroep. We krijgen een rondleiding van de maatschappelijk werkster die vertelt over zorgplannen en ontwikkelingsdoelstellingen. “Jullie mogen wel even op de groep kijken?” Dat willen we graag. De ruimte is licht. Zachte kleuren voeren de boventoon. De vloer ligt bezaaid met grote zachte ballen, matten, knuffels en boekjes. Er hangen kleine jasjes aan de kapstok met daarboven de namen van alle kinderen. Anna, Kamiel, Elin. De kinderen zitten in een kring in speciale stoeltjes waarin ze niet scheefzakken. Er zijn drie juffen. Ze zingen liedjes met gebaren. Als ik met Joris binnenkom, staat er een vrouw op met zwarte krullen en bruine ogen. Juf Irene. “Dag Joris, wat ben je mooi. Kom je bij ons spelen?” Ik zet Joris in een stoeltje. Juf Irene pakt een boekje. Ze beeldt de plaatjes uit met een knuffel en laat Joris voelen aan de zachte vacht. Ze kriebelt in zijn nek en over zijn hoofd en armen. De knuffel rent en Joris moet lachen. De tranen staan in mijn ogen. Zij ziet Joris. Niet het kind dat hij niet is, maar het kind dat hij wel is. Een prachtig kind met mogelijkheden, hoe klein ook. Een kind met een eigen ik. Zij ziet het en voor het eerst zie ik het ook.