Hij is vroeg vandaag. Het is nog geen zes uur en het is nog donker. Joris kraait. Tijd om op te staan. Wanneer ik zijn kamerdeur opendoe maakt hij een hoop lawaai. “Sssssst. Mirthe slaapt nog”, zeg ik tegen hem, iets bozer dan hij verdient. Richard tilt hem uit bed en neemt hem mee naar beneden. Mijn rug is nog niet wakker. Nog even niet. Ik kruip weer in bed. Beneden hoor ik Joris gillen. Het zijn hoge nare kreetjes. Ik kan er niet goed tegen. Waarschijnlijk weet mijn mannetje het maar al te goed. Hij wil iets en dit is zijn manier om het duidelijk te maken. De maatschappelijk werkster heeft ons voorzichtig gewezen op opvoedondersteuning. Want Joris mag dan lief en vrolijk zijn, over het algemeen heeft de tevredenheid plaats gemaakt voor een voortdurende vraag om aandacht. Vooral thuis bij zijn ouders. Misschien probeert hij ons uit. “Wat wil je dan?”, vraag ik altijd. Wil je in je stoel? Wil je in je loopkar? Wil je een dvd kijken? De mogelijkheden zijn uitgeput. Speelgoed wordt op de grond gesmeten. Joris wil het liefst op schoot of naar buiten in zijn kar. Maar dat kan niet altijd en dan wordt hij boos. Een klein gillend varkentje.
Slapen lukt niet meer. In de ochtend ben ik niet op mijn best. Sommigen hebben last van een winterdepressie, ik heb last van een ochtenddepressie. Na de eerste koffie gaat het over, weet ik uit ervaring. Tot die tijd voel ik me ongelukkig. Iedere morgen. Iedere morgen huilt mijn hart om wat ons overkomen is. Ik trek het dekbed over mijn hoofd. Alsof dat veilige warme nest me afschermt van de harde werkelijkheid. Ik wou dat hij er niet was, denk ik op mijn dieptepunt. Ik schrik er zelf van. Had ik nu zojuist mijn bloedeigen zoon weg gewenst? Dat lieve kleine mannetje, van wie ik zoveel hou en zonder wie ik eigenlijk geen dag kan? Maar ik heb nog een kind, een prachtig meisje, waar ik ook zoveel van houd en die ik een onbezorgde jeugd gun. “Jullie moeten aan jezelf denken”, horen we om ons heen. “Op vakantie zonder Joris”. Maar Joris is er altijd. Ook als hij er niet is. Na twee dagen moet ik naar hem toe omdat ik hem zo mis. Ik ben zijn moeder. De navelstreng gaat nooit los. Op vakantie zonder Joris gaat niet. Nooit meer. Joris wordt opgehaald met de bus. “Dag lief kind tot vanmiddag”. Stevig druk ik hem tegen me aan. De chauffeur zet hem in de bus. Hij kijkt uit het raampje zijn eigen wereld in. “Dag Joris” Hij verdwijnt voor even de hoek om. Op het raam van de overburen hangt een slinger: “Hoera een jongen”. Ik ga koffie zetten.