Sprookje

27 februari 2013

Er was eens een klein draakje. Zijn naam was Vijntje en hij woonde in een sprookjesbos ver weg van hier. Vijntje had een probleem. Hij was zichzelf al een poosje kwijt en op een heldere avond besluit hij te gaan zoeken in het sprookjesbos. Hij begint zijn reis bij het kasteel van Grote Dromen, waar de wijze oude koning woont. Vijntje staat verwachtingsvol aan de poort. De wijze oude koning zit net wat te soezen op zijn troon. “Weet u waar ik mezelf kan vinden?”,valt Vijntje met de deur in huis. De koning doet één oog open, niet van plan om dromenland direct te verlaten voor een kleine draak. “Je moet op zoek gaan naar de spiegel met het gouden randje”, zegt hij na een poosje. “Daar zul je jezelf in vinden”. Vijntje klapt enthousiast met zijn vleugels, blij met dit nieuws. “Maar wijk niet af van je eigen pad, anders verdwaal je”, roept de koning hem nog na. Maar Vijntje hoort hem al niet meer. Hij is allang een groen stipje in de nacht. Pas duizend mijlen verder ploft hij uitgeteld neer op een bedje van mos. Van onder een blad, kwaakt een felgroene kikker hem vriendelijk toe. “Hoe komt het dat jij veel groener bent dan ik?”, roept Vijntje uit. Hij wilde dat hij ook zo’n groene kleur had. “Ik ben zo groen, omdat ik gestopt ben met ook willen”, kwaakt de kikker intens tevreden. Vijntje besluit dat hij stopt met ook willen. “Weet jij waar ik de spiegel met het gouden randje kan vinden?” vraagt hij. De kikker heeft geen idee. “Vraag het anders aan de pauw”. Zo gezegd zo gedaan. Vijntje vervolgt zijn pad en vliegt naar het paleis van de pauw. De koningsblauwe pauw is net bezig zijn veren uit te waaieren en Vijntje is onder de indruk van al die prachtige kleuren. “Hoe kom je aan zulke prachtige kleuren?” vraagt hij. “Dat komt omdat ik trots ben”, zegt de pauw. Vijntje besluit dat hij ook trots is. “Weet jij waar de spiegel met het gouden randje is?” De pauw dacht diep na. “Vraag het aan de schildpad. Hij woont bij de beek. Je kunt hem niet missen, want hij gaat niet zo snel”. Vijntje vervolgt zijn pad naar de beek. De schildpad ligt te dutten bij het water. “Vind je het niet erg dat je zo langzaam bent? “, vraagt het kleine draakje hem. De schilpad doet verbaasd zijn ogen open. “Ik ben niet langzaam. Ik ben precies snel genoeg”. Vijntje besluit dat hij ook precies snel genoeg is. Hij heeft dorst gekregen van al dat zoeken en neemt een slok water uit de beek. Dan begint hij te stralen. Daar, in de spiegeling van het water vindt hij zichzelf omgeven door een gouden randje van de opkomende zon.