Zusje

21 juni 2012

“Mama krijg jij nog een baby in je buik? Ik wil een zusje.” Mirthe kijkt me vragend aan. Haar vraag was te verwachten. Toch kwam hij onverwacht. Mirthe is gelukkig en blij. Ze is ons zonnetje in huis. Ze zingt, speelt en danst door de kamer. “Kijk mama, ik kan achteruit touwtjespringen!” Ze laat ons intens genieten van haar wereld. De wereld van een gewoon zesjarig meisje. Een bijzonder leuk, lief zesjarig meisje. Ze stelt slimme vragen. “Waarom is de wereld rond?” “Hoe komt de regen in de lucht?” Soms stelt ze ineens een vraag over Joris. “Waarom is Joris gehandicapt?” Ik geef zo goed mogelijk antwoord. Daarna gaat ze weer over tot de orde van de dag. Joris is haar broertje. Op haar tekening staat het mooie rijtje van ons gezin: Papa, Mama, Mirthe, Joris.

De vraag naar een zusje laat mij niet onberoerd. Ik heb er vaak over gedroomd. Nog een gezond kind. Hoe zou het eruit hebben gezien? Zou het net zulke vragen stellen als Mirthe? Joris stelt geen vragen. Hij neemt de wereld voor lief. Ach ja. Toen Joris nog kleiner was, wilde ik graag een derde kind. Een klankbord voor Mirthe. Een extra arm om Joris heen. Voor later. Het verlangen zit nog steeds ergens in mijn hart. Hoofd en hart spreken niet dezelfde taal. Voor Richard is het klaar. Daar was hij vanaf het begin af aan heel stellig in. Omdat hij graag dezelfde aandacht wil blijven geven aan de kinderen die we hebben. Omdat hij niet meer durft. Eén gehandicapt kind is genoeg. Mijn hoofd is het met hem eens. Ook ik durf niet meer. De risico’s mogen dan klein zijn, voor mij doemen ze levensgroot op. Geen test geeft mij garantie. Ook ik wilde altijd twee kinderen. Een koningskoppel. Een gezin van vier.  Zo zag ik het voor me. Eigenlijk wil ik dus geen derde, maar nog steeds die tweede. Het kind waarvan ik in verwachting was, maar die niet kwam. “Ik denk niet dat er nog een zusje komt”, zeg ik na een tijdje tegen Mirthe. In mijn hart zwaai ik mijn droomkind gedag. “Doe je ogen open”, fluistert het kind. “Je vindt mij terug in de ogen van je zoon”.

“Gelukkig heb je lieve nichtjes en vriendinnetjes”, probeer ik. “Maar dat voelt niet hetzelfde in mijn buik”, zegt Mirthe. Haar woorden treffen me in mijn eigen buik. Het is waar. Het is niet hetzelfde. Ik had het haar gegund. Maar een gezond zusje kan ik niet bestellen. “Je hebt misschien geen zusje, maar wel een heel lief broertje”, zeg ik weer. “Hij is wel heel lief” zegt Mirthe, “maar ik kan niet met hem spelen”. Ik denk aan vandaag. Een heerlijke dag. Mirthe speelt kiekeboe met Joris. Ze duwt hem in zijn wagentje, kietelt en knuffelt hem. “Dag lief mannetje”, zegt ze. “Waar ben je dan, lief mannetje?” Joris lacht blij. Mirthe doet speldjes in zijn haar en houdt hem een spiegel voor. “Wat ben je mooi”, zegt ze. Mirthe zorgt voor hem. Ze legt haar favoriete knuffel in zijn bed als hij ziek is. Ze aait over zijn hoofdje en klopt op zijn ruggetje. “Dag lief mannetje, ga maar lekker slapen”. De tranen staan in mijn ogen. Joris is een hele goede tweede. Het allerliefste broertje dat er is. En Mirthe is de allerliefste zus. Maar ik weet ook:  Dit is pas het begin.